De levenspartner van de medewerker, wordt voor de toepassing van de CAR-UWO gelijkgesteld met een echtgenoot of geregistreerde partner.
Als levenspartner wordt beschouwd degene met wie de niet-gehuwde medewerker duurzaam samenwoont. Het samenwonen blijkt uit het voeren van een gemeenschappelijke huishouding.
Dat een medewerker samenwoont moet hij aantonen door middel van een schriftelijke verklaring. Wanneer van de samenwoning geen notariële akte is opgemaakt, kan deze verklaring ook worden verstrekt op een door de werkgever vastgesteld formulier. Er kan maar één persoon als levenspartner worden aangemerkt.
Gelijkstelling met een echtgenoot geldt voor de regels met betrekking tot: