Als een medewerker wordt gekozen in de gemeenteraad of benoemd in een college van burgemeester en wethouders (of een vergelijkbare functie gaat bekleden bij de provincie of een waterschap), heeft hij op grond van artikel 125c, tweede lid, van de Ambtenarenwet recht op zogenaamd 'politiek verlof' voor vergaderingen of andere daarmee samenhangende werkzaamheden (bezoldigd buitengewoon verlof). Wanneer hij daardoor deze functie niet gelijktijdig kan vervullen met zijn werk bij de gemeente, wordt hij (gedeeltelijk) van zijn taak ontheven. Hij gaat dan met non-activiteitsverlof. Een medewerker kan niet ontslagen worden vanwege het feit dat hij een functie heeft aanvaard in het gemeente- of provinciebestuur.
Wanneer een medewerker zijn vertegenwoordigende functie niet kan uitoefenen in combinatie met zijn werkzaamheden bij de gemeente, heeft hij op grond van artikel 125c, eerste lid, van de Ambtenarenwet recht op non-activiteitsverlof. Het non-activiteitsverlof is een in de Ambtenarenwet vastgelegd recht en kan daarom niet geweigerd worden. In de CAR-UWO is bepaald dat een medewerker tijdens de non-activiteit geen recht heeft op doorbetaling van het salaris, de toegekende salaristoelage(n) en de vakantietoelage.
De omvang van het non-activiteitsverlof wordt in principe bepaald door de tijdbestedingsnorm die bij de betreffende politieke functie hoort of het aantal uren waarvoor hij is benoemd. In principe gaat het verzoek om non-activiteitsverlof te krijgen uit van de medewerker.
Voor de regels rond het verhalen van pensioenpremies op de medewerker is er verschil tussen medewerkers die als raadslid en wethouder worden benoemd.
ABP Keuzepensioen – (AKP)
De medewerker bouwt tijdens de periode van non-activiteit vanwege zijn wethouderschap op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) pensioen op. Er is tijdens die tijd geen opbouw van het ABP-pensioen als medewerker. De werkgever draagt over die tijd dan ook geen premie voor ouderdomspensioen (AKP). Er hoeft dan ook geen AKP-premie verhaald te worden op de medewerker. Bij gedeeltelijke non-activiteit wordt het ABP-pensioen opgebouwd naar rato van de uren dat de medewerker werkzaamheden verricht bij de gemeente. De werkgever en de medewerker betalen ieder hun deel van de premie.
AAOP
De medewerker blijft tijdens de periode van non-activiteit verzekerd voor de bovenwettelijke invaliditeitspensioenregeling. De volledige premie blijft verschuldigd aan het ABP. In de Pensioenovereenkomst die door de gezamenlijke overheidswerkgevers en vakorganisaties is gesloten met het ABP is afgesproken dat de werkgever een deel daarvan kan verhalen op de ambtenaar. Bij dit verhaal wordt uitgegaan van de situatie alsof er geen verlof is. Met andere woorden: de werkgever kan alleen het werknemersdeel verhalen op de medewerker.
VPL-fonds premie
De FPU- en VPL-premie (één gecombineerde premie) blijft verschuldigd over de volledige betrekkingsomvang, ongeacht of sprake is van volledig of gedeeltelijk non-activiteitsverlof. De werkgever verhaalt het werknemersdeel (voor zover daar sprake van is) op de medewerker.
Als een medewerker wel een functie bekleedt in een publiekrechtelijk college, maar niet (gedeeltelijk) op non-actief is gesteld heeft hij recht op bezoldigd buitengewoon verlof (artikel 125c lid 2 Ambtenarenwet).
Dit verlof wordt, tenzij het dienstbelang zich hiertegen verzet, verleend voor:
De Ambtenarenwet bepaalt dat in de arbeidsvoorwaardenregeling regels worden opgenomen betreffende de doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) gedurende de tijd dat de medewerker bezoldigd politiek verlof geniet, ontvangt hij ook een vaste vergoeding voor de vervulling van de desbetreffende politieke functie. In de CAR-UWO is bepaald dat op zijn beloning een met de duur van het verlof overeenkomend deel van de vergoeding wordt ingehouden.
Deze inhouding is maximaal de vergoeding voor het politieke ambt, die behoort bij de met het verlof overeenkomende tijd. De onkostenvergoeding die verstrekt wordt in verband met de benoeming als raadslid of wethouder blijft bij de inhouding buiten beschouwing.
Voor deze kortingsregeling kan gebruik worden gemaakt van het door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgestelde taakduurnorm die wordt toegepast bij de overeenkomstige terugbetalingsbepalingen in de arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector Rijk (Besluit taakduren Publiekrechtelijke colleges).
Hierin staat dat raadsleden in gemeenten met maximaal 30.000 inwoners worden geacht 7 uur per week te besteden aan het raadswerk. Voor gemeenten met 30.001 t/m 100.000 inwoners is een norm van 12 uur vastgesteld en voor gemeenten vanaf 100.001 inwoners is dat 24 uur. In dit besluit wordt voor leden van provinciale staten uitgegaan van 11 uur per week, ongeacht de grootte van de provincie.
Voor wethouders en gedeputeerden in een deeltijdfunctie geldt de volgende norm: Percentage deeltijd * 40 uur (rekenkundig afronden).