Wanneer het dienstbelang dat vereist, kan aan een medewerker de verplichting worden opgelegd dat hij binnen een voorgeschreven gebied woont of in een specifiek aangewezen woning.
De standplaats is de gemeente of een aangewezen deel van de gemeente. In het laatste geval heeft het deel van de gemeente direct te maken met de plaats waar de medewerker zijn werkzaamheden uitoefent.
De dienstwoning is een woning die ofwel gelegen is op het terrein waar de medewerker in het algemeen zijn werkzaamheden uitoefent, maar het kan ook een woning zijn binnen de gemeente die bestemd is voor medewerkers met een specifieke taak. Voor het gebruik van de woning kan aan de medewerker een vergoeding worden gevraagd.
Op grond van het Europees Protocol tot bescherming van de rechten van de mens heeft elke burger het recht zich binnen het grondgebied van een staat vrij te verplaatsen en een verblijfplaats te kiezen.
Dat geldt ook voor overheidswerknemers. Op dit grondrecht kan alleen maar inbreuk worden gemaakt bij wet. Deze wet kan het grondrecht beperken:
De rechter heeft daaraan een verdere invulling gegeven door te stellen dat die begrenzing van de woonomgeving in een functionele relatie tot de werkzaamheden moet staan. Een reden kan zijn dat de goede vervulling van zijn functie te zeer in het gedrang komt als de medewerker op grote afstand van zijn werk woont.
Voorbeelden
De brandweercommandant, het hoofd interne zaken of de gemeentesecretaris. Het aspect van calamiteiten die zich in een gemeente kunnen voordoen speelt hierbij een rol.
De medewerker aan wie een verhuisplicht is opgelegd en die nog geen nieuwe woning heeft gevonden, heeft recht op een vergoeding voor het woon-werkverkeer. Als de reisafstand te groot is heeft hij recht op een vergoeding voor het verblijf in een pension. Wanneer hij een nieuwe woning heeft gevonden, heeft hij recht op een verhuiskostenvergoeding.